7.5.06

14. GENEZING OP AFSTAND - [Joh. 4:43-54]

WIE DENKT JEZUS WEL DAT HIJ IS?
Na die twee dagen trok Jezus verder naar Galilea, want hij had zelf gezegd dat een profeet in zijn vaderland niet wordt geëerd. Toen hij in Galilea kwam, ontvingen de mensen hem gastvrij; ze hadden alles gezien wat hij op het feest in Jeruzalem gedaan had, want daar waren ze zelf bij geweest. Hij ging in Galilea weer naar Kana, waar hij van water wijn had gemaakt. Joh. 4:43-46

De mensen die Jezus al van jongsaf aan kenden, onderkenden niet Wie hij in werkelijkheid was. Marcus deelt ons in zijn verslag mee wat deze plaatsgenoten over Jezus zeiden: ‘Hij is toch die timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Joses en Judas en Simon? En wonen zijn zusters niet hier bij ons?’ En ze namen aanstoot aan hem. Marcus 6:3

Jezus treedt pas op 30-jarige leeftijd naar buiten door in het openbaar te spreken en wonderen te verrichten. Vanaf zijn kinderjaren heeft hij waarschijnlijk een onopvallend leven geleid. Maar de mensen uit Nazaret kenden de oudste zoon van Jozef en Maria wel. Misschien had hij wel aan hun huis gewerkt of misschien had hij wel een tafel voor hen gemaakt. Een vakman, ongetwijfeld, maar was Hij méér dan dat? Wie denkt die zoon van Jozef eigenlijk wel dat hij is...?!

In Kana verricht Jezus zijn eerste wonder. Op een bruiloft is hij de redder in de nood door water in wijn te veranderen. Het kan niet anders, of in de wijde omtrek was Jezus nu het gesprek van de dag. Het gerucht over deze jonge wonderdoener moet zich snel verspreid hebben.

Interessant, zo'n timmermanszoon met een bijzondere gave. De mensen stroomden toe, maar zij kwamen met uiteenlopende motieven. Sommigen kwamen uit nieuwsgierigheid of uit pure sensatiezucht. Anderen kwamen naar Jezus omdat ze letterlijk ten einde raad waren en omdat deze wonderdoener hun laatste hoop was... Dat was bijvoorbeeld het geval met een voorname man uit Kafarnaüm:

Er was daar een hoveling uit Kafarnaüm wiens zoon ziek was. Omdat hij gehoord had dat Jezus uit Judea naar Galilea was teruggekeerd, was hij naar hem toe gekomen, en nu vroeg hij of Jezus mee wilde gaan om zijn zoon, die op sterven lag, te genezen. Jezus zei tegen hem: ‘Als jullie geen tekenen en wonderen zien, geloven jullie niet!’ Maar de hoveling drong aan: ‘Heer, ga toch mee, voordat mijn kind sterft.’ ‘Ga maar naar huis,’ zei Jezus, ‘uw zoon leeft.’ De man geloofde wat Jezus tegen hem zei en ging weg. En terwijl hij nog onderweg was, kwamen zijn dienaren hem al tegemoet om te zeggen dat zijn kind in leven was. Hij vroeg hun sinds wanneer het beter met hem was gegaan. Ze zeiden: ‘Gisteren, een uur na de middag, is de koorts verdwenen.’ De vader besefte dat dat het moment was dat Jezus tegen hem gezegd had ‘uw zoon leeft’. Hij kwam tot geloof, hij en al zijn huisgenoten. Dit deed Jezus toen hij uit Judea naar Galilea was teruggekeerd; het was zijn tweede wonderteken. Joh. 4:46-54

De hoveling heeft gehoord dat Jezus weer in de buurt is. Hij komt bij de Heer met een echt probleem én met echt geloof. Jezus spreekt over zijn hoofd heen het toegestroomde publiek vermanend toe: ‘Als jullie geen tekenen en wonderen zien, geloven jullie niet!’ Maar deze hoveling was duidelijk de uitzondering die deze regel bevestigde. Hij was naar Jezus gekomen omdat hij oprecht geloofde dat deze Man uit Nazareth zijn kind kon genezen - ook toen hij dat nog niet gezien had. Jezus verhoort zijn smeekbede. Buiten het gezichtsveld van het sensatiebeluste publiek wordt het kind van deze hoveling uit Kafarnaüm genezen.

VOLDOENDE GELOOF
Kennelijk kan Jezus een wonder verrichten wanneer er voldoende geloof aanwezig is. Deze hoveling had voldoende geloof om naar Jezus toe te gaan én voldoende geloof om daarna hoopvol terug naar huis te gaan in de overtuiging dat het wonder zich inmiddels had voltrokken. Jezus moet aangenaam verrast zijn door de ontmoeting met deze hoveling. Net als de Romeinse centurio (die overigens ook uit Kafarnaüm kwam! - zie Matteüs 8:1-13) geloofde deze hoveling dat Jezus op afstand kon genezen. Zo verbaasd als Jezus was over dit grote geloof, zo verbaasd was hij ook over het gebrek aan geloof van zijn plaatsgenoten:

Jezus zei tegen hen: ‘Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen stad, onder zijn verwanten en huisgenoten.’ Hij kon daar geen enkel wonder doen, behalve dat hij een paar zieken de handen oplegde en hen genas. Hij stond verbaasd over hun ongeloof. Marcus 6:4-6

Om over na te denken... Als je jarenlang met Jezus leeft, wil dat nog niet zeggen dat je over voldoende geloof beschikt. Je moet naar hem toe gaan en erop aandringen dat hij gehoor geeft. Als je maar over een heel klein beetje geloof beschikt, kan Jezus al een wonder doen. Dwars door de ruimte, dwars door de tijd - van heel dichtbij of op grote afstand. Jezus is Heer - ook van de tijd en de ruimte! Maar geloof jij dat (nog) wel?

M@IL