7.5.06

14. GENEZING OP AFSTAND - [Joh. 4:43-54]

WIE DENKT JEZUS WEL DAT HIJ IS?
Na die twee dagen trok Jezus verder naar Galilea, want hij had zelf gezegd dat een profeet in zijn vaderland niet wordt geëerd. Toen hij in Galilea kwam, ontvingen de mensen hem gastvrij; ze hadden alles gezien wat hij op het feest in Jeruzalem gedaan had, want daar waren ze zelf bij geweest. Hij ging in Galilea weer naar Kana, waar hij van water wijn had gemaakt. Joh. 4:43-46

De mensen die Jezus al van jongsaf aan kenden, onderkenden niet Wie hij in werkelijkheid was. Marcus deelt ons in zijn verslag mee wat deze plaatsgenoten over Jezus zeiden: ‘Hij is toch die timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Joses en Judas en Simon? En wonen zijn zusters niet hier bij ons?’ En ze namen aanstoot aan hem. Marcus 6:3

Jezus treedt pas op 30-jarige leeftijd naar buiten door in het openbaar te spreken en wonderen te verrichten. Vanaf zijn kinderjaren heeft hij waarschijnlijk een onopvallend leven geleid. Maar de mensen uit Nazaret kenden de oudste zoon van Jozef en Maria wel. Misschien had hij wel aan hun huis gewerkt of misschien had hij wel een tafel voor hen gemaakt. Een vakman, ongetwijfeld, maar was Hij méér dan dat? Wie denkt die zoon van Jozef eigenlijk wel dat hij is...?!

In Kana verricht Jezus zijn eerste wonder. Op een bruiloft is hij de redder in de nood door water in wijn te veranderen. Het kan niet anders, of in de wijde omtrek was Jezus nu het gesprek van de dag. Het gerucht over deze jonge wonderdoener moet zich snel verspreid hebben.

Interessant, zo'n timmermanszoon met een bijzondere gave. De mensen stroomden toe, maar zij kwamen met uiteenlopende motieven. Sommigen kwamen uit nieuwsgierigheid of uit pure sensatiezucht. Anderen kwamen naar Jezus omdat ze letterlijk ten einde raad waren en omdat deze wonderdoener hun laatste hoop was... Dat was bijvoorbeeld het geval met een voorname man uit Kafarnaüm:

Er was daar een hoveling uit Kafarnaüm wiens zoon ziek was. Omdat hij gehoord had dat Jezus uit Judea naar Galilea was teruggekeerd, was hij naar hem toe gekomen, en nu vroeg hij of Jezus mee wilde gaan om zijn zoon, die op sterven lag, te genezen. Jezus zei tegen hem: ‘Als jullie geen tekenen en wonderen zien, geloven jullie niet!’ Maar de hoveling drong aan: ‘Heer, ga toch mee, voordat mijn kind sterft.’ ‘Ga maar naar huis,’ zei Jezus, ‘uw zoon leeft.’ De man geloofde wat Jezus tegen hem zei en ging weg. En terwijl hij nog onderweg was, kwamen zijn dienaren hem al tegemoet om te zeggen dat zijn kind in leven was. Hij vroeg hun sinds wanneer het beter met hem was gegaan. Ze zeiden: ‘Gisteren, een uur na de middag, is de koorts verdwenen.’ De vader besefte dat dat het moment was dat Jezus tegen hem gezegd had ‘uw zoon leeft’. Hij kwam tot geloof, hij en al zijn huisgenoten. Dit deed Jezus toen hij uit Judea naar Galilea was teruggekeerd; het was zijn tweede wonderteken. Joh. 4:46-54

De hoveling heeft gehoord dat Jezus weer in de buurt is. Hij komt bij de Heer met een echt probleem én met echt geloof. Jezus spreekt over zijn hoofd heen het toegestroomde publiek vermanend toe: ‘Als jullie geen tekenen en wonderen zien, geloven jullie niet!’ Maar deze hoveling was duidelijk de uitzondering die deze regel bevestigde. Hij was naar Jezus gekomen omdat hij oprecht geloofde dat deze Man uit Nazareth zijn kind kon genezen - ook toen hij dat nog niet gezien had. Jezus verhoort zijn smeekbede. Buiten het gezichtsveld van het sensatiebeluste publiek wordt het kind van deze hoveling uit Kafarnaüm genezen.

VOLDOENDE GELOOF
Kennelijk kan Jezus een wonder verrichten wanneer er voldoende geloof aanwezig is. Deze hoveling had voldoende geloof om naar Jezus toe te gaan én voldoende geloof om daarna hoopvol terug naar huis te gaan in de overtuiging dat het wonder zich inmiddels had voltrokken. Jezus moet aangenaam verrast zijn door de ontmoeting met deze hoveling. Net als de Romeinse centurio (die overigens ook uit Kafarnaüm kwam! - zie Matteüs 8:1-13) geloofde deze hoveling dat Jezus op afstand kon genezen. Zo verbaasd als Jezus was over dit grote geloof, zo verbaasd was hij ook over het gebrek aan geloof van zijn plaatsgenoten:

Jezus zei tegen hen: ‘Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen stad, onder zijn verwanten en huisgenoten.’ Hij kon daar geen enkel wonder doen, behalve dat hij een paar zieken de handen oplegde en hen genas. Hij stond verbaasd over hun ongeloof. Marcus 6:4-6

Om over na te denken... Als je jarenlang met Jezus leeft, wil dat nog niet zeggen dat je over voldoende geloof beschikt. Je moet naar hem toe gaan en erop aandringen dat hij gehoor geeft. Als je maar over een heel klein beetje geloof beschikt, kan Jezus al een wonder doen. Dwars door de ruimte, dwars door de tijd - van heel dichtbij of op grote afstand. Jezus is Heer - ook van de tijd en de ruimte! Maar geloof jij dat (nog) wel?

M@IL

30.4.06

13. WEG MET DE MISVERSTANDEN [Joh. 4:27-42]

Op dat moment kwamen zijn leerlingen terug, en ze verbaasden zich erover dat hij met een vrouw in gesprek was. Toch vroeg niemand: ‘Wat wilt u daarmee?’ of ‘Waarom spreekt u met haar?’ (Joh. 4:27-42)

WAAROM GEEN VROUWEN?
Zomaar in gesprek gaan met een vreemde vrouw… welke vrome Joodse man uit het begin van onze jaartelling zou het in zijn hoofd halen? Jezus. Zijn leerlingen vinden het verbazingwekkend en misschien zelfs gênant. En dat terwijl wij ons vandaag de dag juist voor een dergelijke reactie van mannen zouden schamen! Waarom zou Jezus niet met een vrouw mogen spreken? Waarom zou hij een nieuwsgierig mens met onbeantwoorde vragen laten zitten? Waarom zou hij een naar liefde en vergeving hunkerend mens niet helpen en bevrijden? Zou Jezus een mens met al haar levensvragen moeten laten staan alleen omdat zij een vrouw was?!

Wat ben ik blij dat Jezus zo duidelijk brak met dit deel van zijn culturele erfgoed: hij nam en neemt vrouwen serieus, waar ze ook vandaan komen en wat ze ook gedaan hebben. Wat ben ik ook blij met deze tekst uit Galaten: Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus. (Gal. 3:28)

JEZUS WIL MET MIJ GEZIEN WORDEN
Christus drong er bij zijn tijdgenoten niet op aan dat zij met alle culturele gebruiken zouden breken – sterker nog: Christus hield zich aan alle geldende wetten en was Jood met de Joden. Maar aan onzinnige gebruiken die alleen door menselijke traditie in stand werden gehouden, had Jezus geen boodschap. Daarom plukte hij aren op de sabbat, daarom ging hij rustig om met ‘de verkeerde mensen’ en daarom schaamde hij zich niet om samen met deze zondige vrouw uit Samaria te worden gezien. Wat ben ik blij dat Jezus zich niet voor mij schaamt!

De vrouw liet haar kruik staan, ging terug naar de stad en zei tegen de mensen daar: ‘Kom mee, er is iemand die alles van mij weet. Zou dat niet de messias zijn?’ Toen gingen de mensen de stad uit, naar hem toe. (Johannes 4:28)
Jezus heeft het hart van deze Samaritaanse vrouw gewonnen. Er waren meer mannen in haar leven geweest, maar geen van hen had haar zo overrompeld als deze Jezus die alles van haar bleek te weten. Deze vrouw wordt op slag een blijmoedig getuige en gaat op pad om anderen naar Christus te brengen!
Intussen zeiden de leerlingen tegen Jezus: ‘Rabbi, u moet iets eten.’ Maar hij zei: ‘Ik heb voedsel dat jullie niet kennen.’ ‘Zou iemand hem iets te eten gebracht hebben?’ zeiden ze tegen elkaar. (Johannes 4:31-33)

MISVERSTAND NA MISVERSTAND
We zagen een dergelijk woordenspel bij Nicodemus (over opnieuw geboren worden), we zagen het zojuist nog bij de Samaritaanse vrouw (over het water waar je geen dorst meer van krijgt) en we zien het hier opnieuw bij Jezus' leerlingen. Jezus vond het kennelijk nodig om mensen af en toe 'op het verkeerde been te zetten'. Beter gezegd: Jezus vond het nodig om een aantal misverstanden uit de wereld te helpen zodat de mensen met wie hij sprak zouden beseffen waar het in dit leven ten diepste om gaat!

Nicodemus had het zo druk met het bestuderen en naleven van de letterlijke wet, dat hij niet zag dat het bij God gaat om een geestelijke wet: een mens moet van binnenuit door Gods Geest opnieuw geboren worden. De Samaritaanse vrouw dacht dat ze haar hart kon vullen met de liefde van verschillende mannen, zoals ze haar emmer dag na dag kwam vullen met water. Er kwam geen einde aan haar dorst – totdat zij die geheimzinnige Man ontmoette met wie zij al haar geheimen en levensvragen kon delen, de Man die haar een overvloed aan echte liefde en genade kon schenken.

BOODSCHAPPEN
Ook de leerlingen van Jezus moesten een les van de Meester leren. Ze waren druk bezig geweest met inkopen doen want er moest natuurlijk ook gewoon gegeten worden. Toen zij terugkwamen met het zojuist gekochte voedsel, bracht Jezus hen een boodschap die niet op de markt van menselijke waren te verkrijgen is…

Maar Jezus zei: ‘Mijn voedsel is: de wil doen van hem die mij gezonden heeft en zijn werk voltooien. Jullie zeggen toch: “Nog vier maanden en dan komt de oogst”? Ik zeg jullie: kijk om je heen, dan zie je dat de velden rijp zijn voor de oogst! De maaier krijgt zijn loon al en verzamelt vruchten voor het eeuwige leven, zodat de zaaier en de maaier tegelijk feest kunnen vieren. Hier is het gezegde van toepassing: De een zaait, de ander maait. Ik stuur jullie erop uit om een oogst binnen te halen waarvoor je geen moeite hebt hoeven doen; dat hebben anderen gedaan en jullie maken hun werk af.’ (Johannes 4:34-38)
Jezus geeft zijn leerlingen hier zendingsles. Het is alsof hij zegt: jullie zijn erop uitgetrokken om boodschappen te doen, maar ik heb een andere boodschap voor jullie. Ik stuur jullie erop uit, niet om letterlijk voedsel te halen, maar om een geestelijke oogst binnen te halen die van veel groter belang is! Ik stuur jullie erop uit om het werk af te maken wat anderen voorbereid hebben… Het is duidelijk dat Jezus zijn leerlingen wijst op het zendingsterrein waar zij tot dan kennelijk geen of te weinig oog voor hebben gehad: het goede nieuws moest ook naar mensen die zij tot op dat moment niet hadden zien staan – de Samaritanen. En ja: ook naar de Samaritaanse vrouwen!
In die stad kwamen veel Samaritanen tot geloof in hem door het getuigenis van de vrouw: ‘Hij weet alles van me.’ Ze gingen naar hem toe en vroegen hem bij hen te blijven. Toen bleef hij nog twee dagen. Nog veel meer mensen kwamen tot geloof door wat hij zei; ze zeiden tegen de vrouw: ‘Wij geloven nu niet meer om wat jij gezegd hebt, maar we hebben hem zelf gehoord en we weten dat hij werkelijk de redder van de wereld is.’ (Johannes 4:39-42)

NIEMAND UITGESLOTEN
Jezus gebruikt een welbespraakte, intelligente, wereldwijze Samaritaanse vrouw om haar eigen volksgenoten te bereiken. Jezus laat zich door deze mensen – die gewoonlijk door Joden genegeerd werden – overhalen om langer bij hen te blijven. En het effect blijft niet uit: nog veel meer mensen kwamen tot geloof door wat Jezus zei. Hun geloof was niet meer 'van horen zeggen' - zij werden persoonlijk aangesproken door de redder van de wereld die ook hun redder wilde zijn!

Aan wie breng jij het evangelie? Aan wie onthoud jij het goede nieuws? Zijn er mensen die jij liever niet opzoekt of aanspreekt? Mag de Heer jou gebruiken om afgewezen, gemarginaliseerde en ‘andersoortige’ mensen te bereiken? Sta je net zo in vuur en vlam voor de Messias van alle mensen als deze enthousiaste vrouw? Wil jij anderen bij Jezus brengen, zodat ook zij hem persoonlijk mogen leren kennen als hun Heer en redder?

M@IL

16.2.06

12. EEN ONGEHOORD BOEIEND GESPREK [Joh. 4:1-26]

JEZUS 'MOET' DOOR SAMARIA GAAN
Als Jezus vanuit Judea naar Galilea wil, 'moet' hij dwars door het woongebied van de Samaritanen. Gewoonlijk zochten Joden een mogelijkheid om de Jordaan over te steken, zodat zij niet door Samaria hoefden te gaan, maar het lijkt er op dat Jezus zich genoodzaakt voelde om juist wél door dit gebied heen te trekken. Rond het middaguur zoekt Jezus doelbewust rust en verkoeling op een opvallende plaats: bij de bron van Jakob...
Toen Jezus hoorde dat aan de Farizeeën verteld werd dat hij meer leerlingen maakte en er ook meer doopte dan Johannes – Jezus doopte overigens niet zelf, zijn leerlingen deden dat –, verliet hij Judea en ging weer naar Galilea. Daarvoor moest hij door Samaria heen. Zo kwam hij bij de Samaritaanse stad Sichar, dicht bij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had, waar de Jakobsbron is. Jezus was vermoeid van de reis en ging bij de bron zitten; het was rond het middaguur. (Joh. 4:1-6)
Jezus en de Samaritaanse vrouw bij de bronKlik op de afbeelding voor weergave in groter formaat.

EEN SPANNENDE DIALOOG

Jezus was zich er van bewust dat zijn optreden de belangstelling van de Farizeeën begon te trekken. Het lijkt erop dat hij heel bewust zijn werkterrein verlegt. Onderweg van Judea naar Galilea komt Jezus door Samaria. Daar spreekt hij niet een massaal toegestroomd publiek toe, maar gaat hij in gesprek met één persoon. Het gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw vertoont een spanning die wel wat doet denken aan de dialoog die we in het voorafgaande hoofdstuk zijn tegengekomen (het gesprek tussen Jezus en Nikodemus). Jezus neemt het gesprek met deze Samaritaanse vrouw - dat plaatsvindt in het volle daglicht - net zo serieus als de nachtelijke conversatie met een geleerde Joodse leraar! Dit is niet iets om zomaar over heen te lezen: een vrome Joodse man zou niet zomaar met een vreemde vrouw in gesprek gaan – en al helemaal niet met een Samaritaanse vrouw!
Niet toevallig stopt Jezus bij de bron van Jacob, niet toevallig treft hij daar een Samaritaanse vrouw. Jezus 'moest' daar zijn en dit gesprek 'moest' plaatsvinden.

BERG GERIZIM
De Samaritanen* waren niet welkom in de tempel van Jeruzalem. Zij hadden hun eigen heilige plaats van aanbidding voor JHWH: op de berg Gerizim (op de foto is dit de linker bergtop, rechts is de berg Ebal. Archeologische opgravingen hebben aangetoond dat op Gerizim een heiligdom voor JHWH heeft gestaan).

Omdat Joden hun Samartiaanse naasten verachtelijk vonden, was het ondenkbaar dat een vrome Jood iets te drinken zou vragen aan een 'onreine' Samaritaan. Tot verbazing van de Samaritaanse vrouw doorbreekt Jezus dit taboe:
Toen kwam er een Samaritaanse vrouw water putten. Jezus zei tegen haar: ‘Geef Mij wat te drinken.’ Zijn leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om eten te kopen. De vrouw antwoordde: ‘Hoe kunt u, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse!’ Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om. (Joh. 4:7-9).
De leerlingen van Jezus zijn boodschappen aan het doen. Er wordt gesproken over 'de stad' en het ligt voor de hand dat dit de Samaritaanse stad Sichem was. De leerlingen van Jezus gingen inkopen doen in het gebied waar andere Joden zich niet zouden laten zien.

MEER DAN JAKOB
Jezus zei tegen haar: ‘Als u wist wat God wil geven, en wie het is die u om water vraagt, zou u hém erom vragen en dan zou hij u levend water geven.’ ‘Maar heer,’ zei de vrouw, ‘u hebt geen emmer, en de put is diep – waar wilt u dan levend water vandaan halen? U kunt toch niet meer dan Jakob, onze voorvader? Hij heeft ons die put gegeven en er zelf nog uit gedronken, en ook zijn zonen en zijn vee.’ (Joh. 4:10-12)
Vrouwen bij de bronIn 1935 werd de put van Jakob uitgegraven. Het bleek dat de put zelf ruim 40 meter diep was. 's Zomers zakte het water zo laag dat men het van zo'n 20 meter diep omhoog moest halen. Ook een op het oog onbelangrijke opmerking in de bijbel ('de put is diep') blijkt historisch betrouwbaar te zijn!

Jezus 'moet' met deze vrouw praten. Hij gebruikt het water en de put als een metafoor. Net zoals bij Nikodemus (die de geestelijke betekenis van 'opnieuw geboren worden' moest leren te verstaan), praat Jezus eerst 'in raadselen':

‘Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen,’ zei Jezus, ‘maar wie het water drinkt dat ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft.’ ‘Geef mij dat water, heer,’ zei de vrouw, ‘dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten.’ Toen zei Jezus tegen haar: ‘Ga uw man eens roepen en kom dan weer terug.’ (Joh. 4:13-16)
Merk op hoe plotseling Jezus van onderwerp verandert! Eerst spreekt hij tegen de vrouw over gewoon drinkwater uit de put. Daarna praat hij over water als symbool van eeuwig leven. En zonder verdere uitleg geeft Jezus de vrouw opdracht haar man te halen! Nu spreekt Jezus deze vrouw heel persoonlijk aan, zonder haar publiekelijk in verlegenheid te brengen of zonder haar keihard onderuit te halen. Jezus draait er niet omheen - veel woorden zijn niet nodig. Hij spreekt waarheid in liefde.
‘Ik heb geen man,’ zei de vrouw. ‘U hebt gelijk als u zegt dat u geen man hebt,’ zei Jezus, ‘u hebt vijf mannen gehad, en degene die u nu hebt is uw man niet. Wat u zegt is waar.’ Daarop zei de vrouw: ‘Nu begrijp ik, heer, dat u een profeet bent! (Joh. 4:17-19)
DE REDDING IS UIT DE JODEN
We hebben al eerder gezien dat Jezus met een korte opmerking een gesprekspartner in het hart kan raken. (Denk aan Natanaël - Jezus zei dat hij hem had zien zitten onder de vijgenboom - Joh. 1:47, 48). Ook deze vrouw is er ogenblikkelijk van overtuigd dat deze Joodse man niet zomaar iemand is. Een vreemdeling die zulke feiten uit je privéleven weet, dat moet wel een profeet zijn. Nu durft de vrouw ook een gevoelig godsdienstig onderwerp aan te snijden (namelijk de controverse over de juiste plaats van aanbidding). Jezus maakt de vrouw duidelijk dat de redding voortkomt uit de Joden (vers 22), maar dat de discussie over de plek waar God aanbeden moet worden over enige tijd niet meer van belang zal zijn!

Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden.’ ‘Geloof me,’ zei Jezus, ‘er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden. Jullie weten niet wat je vereert, maar wij weten dat wel; de redding komt immers van de Joden. Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, hem aanbidt in Geest en in waarheid. De Vader zoekt mensen die hem zo aanbidden, want God is Geest, dus wie hem aanbidt, moet dat doen in Geest en in waarheid.’ De vrouw zei: ‘Ik weet wel dat de messias zal komen’ (dat betekent ‘gezalfde’), ‘wanneer hij komt zal hij ons alles vertellen.’ Jezus zei tegen haar: ‘Dat ben ik, die met u spreekt.’ (Joh. 4:20-26)
Wat hier gebeurt is werkelijk ongehoord! Zowel de Joden als de Samaritanen verwachten de Messias. Maar de Samaritanen baseren zich daarbij alleen op de eerste vijf boeken van het Oude Testament en zien uit naar een tweede profeet als Mozes. De Joden beschikken over veel meer profetische informatie uit het complete Oude Testament, maar zij onderkennen niet dat Jezus de Messias is!

DAT BEN IK (=IK BEN)
Jezus voorspelt hier dat het gauw afgelopen zal zijn met de tempeldienst in Jeruzalem en met de verering van JHWH op de berg Gerizim. Vanuit de geschiedenis weten we ook dat deze voorspelling is uitgekomen (de tempel in Jeruzalem werd vernietigd in het jaar 70. Er stond geen tempel meer op de berg Gerizim, maar de Samaritanen bleven wel offeren op deze berg. Onder Romeins gezag is er in de vroeg-christelijke tijd een kerk gebouwd). Jezus maakt duidelijk dat er een nieuw tijdperk aanbreekt: een tijdperk waarin God aanbeden zal worden in Geest en in waarheid. De vrouw is bijzonder goed op de hoogte. Zij zegt: 'Ik weet wel dat de messias zal komen' (volgens het Samaritaanse geloof zou hij naar de berg toe komen - misschien verklaart dat wel waarom Jezus hier moest zijn!).

De toevoeging (dat betekent 'gezalfde') is door Johannes, de schrijver van deze tekst als nadere aanduiding toegevoegd. Letterlijk schrijft hij: 'dat betekent Christus'. Terwijl Jezus onder zijn eigen volksgenoten niet openlijk bekendmaakt dat hij de Messias is, maakt hij er tegen de Samaritaanse vrouw geen geheim van. Zijn antwoord spreekt boekdelen: ‘Dat ben ik, die met u spreekt.’ In dit antwoord ligt een bijzondere onthulling besloten. 'Dat ben ik' komt namelijk overeen met de aanduiding IK BEN (zo stelt God zich voor in Exodus 3:14). Duidelijker kon Jezus niet zijn over zijn ware identiteit!

* In het jaar 2006 leven er nog maar 600 Samaritanen op de Westelijke Jordaanoever - bij Nabloes, de huidige naam voor de oude stad Sichem - en in Holon, een woongemeenschap bij Tel Aviv. Het gaat nu om een kleine religieuze secte die verwant is aan het Joodse volk. Het zou gaan om afstammelingen van het noordelijke tienstammenrijk van het oude Israël - dit is een studie op zich! Kijk even hier als je dit ook interessant vindt!

M@IL

12.2.06

11. HIJ MOET GROTER WORDEN EN IK KLEINER [Joh. 3:22-36]

IEDEREEN GAAT NAAR HEM TOE!
Stel je voor... Je bent een populaire spreker maar plotseling ontdek je dat er iemand is die nóg meer publiek trekt dan jij. Je zult maar concurrentie krijgen van JEZUS. Dat is een strijd die je onmogelijk kunt winnen. Het overkwam Johannes de Doper:

Daarna ging Jezus met zijn leerlingen naar Judea. Daar bleef hij enige tijd en hij doopte er. Johannes doopte toen ook, in Enon, dicht bij Salim, een waterrijk gebied. Daar kwamen de mensen naartoe om zich te laten dopen. Johannes was immers nog niet gevangengezet. Er ontstond een discussie tussen de leerlingen van Johannes en een Jood over het reinigingsritueel. Ze gingen naar Johannes en zeiden tegen hem: Rabbi, de man die bij u aan de overkant van de Jordaan was, over wie u een getuigenis afgelegd hebt, is aan het dopen en iedereen gaat naar hem toe!’ (Joh. 3:22-26)

Iedereen gaat naar hem toe! Hoe moet dat nu verder? Is dit het einde van een indrukwekkende loopbaan? Moet Johannes, die succesvolle prediker, lijdzaam toezien hoe de massa overloopt?

HIJ MOET GROTER WORDEN EN IK KLEINER
Wat kunnen mensen toch klein zijn! Wat kost het ons toch moeite om een stapje terug te doen. Maar Johannes had daar helemaal geen moeite mee. Hij deed zelfs graag een stapje terug om in de schaduw te gaan staan van het ware Licht. Lees de volgende woorden en denk er eens rustig over na. Ben jij ook bereid om een stapje opzij te doen voor Jezus? Of blijf je liever zelf op het podium van je leven staan?

Johannes antwoordde: ‘Een mens kan alleen ontvangen wat hem door de hemel gegeven wordt. Jullie kunnen van mij getuigen dat ik gezegd heb: “Ik ben de messias niet, maar ik ben voor hem uit gezonden.” De bruidegom krijgt de bruid; de vriend van de bruidegom staat te luisteren en is blij dat hij de stem van de bruidegom hoort. Dat vervult mij met grote vreugde. Hij moet groter worden en ik kleiner. (Joh. 3:27-30)

ERE WIE ERE TOEKOMT
Johannes de Doper weet dat hij slechts een wegbereider is. Hij doet waar God hem toe geroepen heeft, maar zodra hij Jezus ziet, stapt hij beleefd opzij. Johannes kent zijn plaats. Hij vindt het niet erg om klein te zijn in aanwezigheid van zijn grote Heer. Met genoegen legt hij zijn eigen eer en zelfzucht opzij. En gelijk heeft hij, want zijn nederige gehoorzaamheid betekent pure winst: Wie in de Zoon gelooft heeft eeuwig leven!

Hij die van boven komt staat boven allen, wie uit de aarde voortkomt is aards en spreekt de taal van de aarde. Hij die uit de hemel komt en boven allen staat, getuigt van wat hij gezien en gehoord heeft, en toch wordt zijn getuigenis door niemand aanvaard. Wie zijn getuigenis wel aanvaardt, bevestigt daarmee dat God betrouwbaar is. Hij die door God gezonden is, spreekt de woorden van God, en God schenkt de Geest in overvloed. De Vader heeft de Zoon lief en heeft alle macht aan hem overgedragen. Wie in de Zoon gelooft heeft eeuwig leven, wie de Zoon niet wil gehoorzamen zal dat leven niet kennen; integendeel, Gods toorn blijft op hem rusten.’ (Joh. 3:31-36)

M@IL

5.2.06

10. PRIVÉ-LES IN HET DONKER [Joh. 2:23-25 en Joh. 3:1-21]

Toen Jezus op Pesach in Jeruzalem was, kwamen veel mensen tot geloof in zijn naam, omdat ze de wondertekenen zagen die hij deed. Maar Jezus had geen
vertrouwen in hen, omdat hij hen allemaal kende, en niemand hoefde hem iets over de mens te vertellen, want hij wist zelf wat er in een mens omgaat. (Joh.
2:23-25)
DE MENSENKENNER
De mensen geloven in de wonderdoener Jezus en lopen massaal achter hem aan. Maar Jezus doorziet de mensen en weet hoe betrekkelijk zijn populariteit is. Johannes geeft een voorbeeld waaruit blijkt dat Jezus door de vrome buitenkant van de mensen heen kan kijken:
Zo was er een Farizeeër, een van de Joodse leiders, met de naam Nikodemus. Hij kwam in de nacht naar Jezus toe. ‘Rabbi,’ zei hij, ‘wij weten dat u een leraar bent die van God gekomen is, want alleen met Gods hulp kan iemand de wondertekenen doen die u verricht.’ (Joh. 2:23-25)
Allereerst valt op dat Nikodemus ’s nachts bij Jezus komt. Je zou er bijna overheen lezen, maar dit wordt natuurlijk niet zomaar vermeld. Kennelijk vond deze Joodse leider het wijs om niet overdag gezien te worden in het gezelschap van Jezus. Met een paar mooie woorden probeert hij een gesprek op gang te brengen. Maar Jezus komt direct tot de kern:
Jezus zei: ‘Waarachtig, ik verzeker u: alleen wie opnieuw wordt geboren, kan het koninkrijk van God zien.’ (Joh. 3:3)

HOE KAN DAT NOU?
Jezus beantwoordt ongestelde vragen. Klaarblijkelijk ziet de Heer welke vraag er in het hart van Nikodemus leeft! Alle mensen zijn onder de indruk van de wonderen en genezingen die Jezus verricht. Jezus maakt Nikodemus duidelijk dat de echte verandering in een mensenleven niet een aardse, lichamelijke kwestie is, maar een hemelse, geestelijke zaak!

‘Hoe kan iemand geboren worden als hij al oud is?’ vroeg Nikodemus. ‘Hij kan toch niet voor de tweede keer de moederschoot ingaan en weer geboren worden?’ Jezus antwoordde: ‘Waarachtig, ik verzeker u: niemand kan het koninkrijk van God binnengaan, tenzij hij geboren wordt uit water en geest. Wat geboren is uit een mens is menselijk, en wat geboren is uit de Geest is geestelijk. (Joh. 3:4-7)
OPNIEUW GEBOREN
Nikodemus, de geleerde man, de leraar van Israël, begrijpt niet waar Jezus het over heeft. Maar Jezus neemt de tijd om zijn nachtelijke bezoeker uit te leggen wat het betekent om opnieuw geboren te worden. (Plaatje links: is dit geen prachtige illustratie van het begrip 'wedergeboorte' ?)
Jezus gebruikt het voorbeeld van de wind om duidelijk te maken hoe de Geest van God werkt: de wind zelf is niet zichtbaar, maar de effecten zijn dat wel! De wind is krachtig en ongrijpbaar – even reëel is de kracht van Gods Geest die het nieuwe leven in ons kan blazen. Zoals God ooit zijn adem, de levensgeest, zijn inspiratie, in de eerste mens blies (Gen. 2:7), zo geeft hij zijn Geest aan allen die in zijn Zoon geloven. Om deel te kunnen krijgen aan het eeuwige leven, moet een mens opnieuw – uit de Geest - geboren worden:
Wees niet verbaasd dat ik zei dat jullie allemaal opnieuw geboren moeten worden. De wind waait waarheen hij wil; je hoort zijn geluid, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat. Zo is het ook met iedereen die uit de Geest geboren is.’ ‘Maar hoe kan dat?’ vroeg Nikodemus. ‘Begrijpt u dit niet,’ zei Jezus, ‘terwijl u een leraar van Israël bent? Waarachtig, ik verzeker u: wij spreken over wat we weten en we getuigen van wat we gezien hebben, maar jullie accepteren ons getuigenis niet. Wanneer jullie me niet geloven als ik over aardse dingen spreek, hoe zouden jullie me dan geloven als ik over hemelse dingen spreek? Er is toch nooit iemand opgestegen naar de hemel behalve degene die uit de hemel is neergedaald: de Mensenzoon? (Joh. 2:7-13)

EEUWIG LEVEN!
Jezus spreekt over geestelijke, hemelse zaken en het is eigenlijk niet zo verwonderlijk dat Nikodemus – hoe geleerd hij ook is – niet direct begrijpt waar Jezus over spreekt. Wij, mensen van de 21e eeuw, kijken ‘met de wijsheid achteraf’. Wij weten dat Jezus aan het kruis gestorven is, maar voor Nikodemus moet de volgende uitspraak van Jezus zeer raadselachtig geklonken hebben:
De Mensenzoon moet hoog verheven worden, zoals Mozes in de woestijn de slang omhooggeheven heeft, opdat iedereen die gelooft, in hem eeuwig leven heeft. (Joh. 3:14,15)
Jezus verwijst hier naar een gebeurtenis uit de vroege geschiedenis van Israël, zoals deze in Numeri (het vierde bijbelboek) beschreven staat. (Numeri 21:4-9). Het Joodse volk is ontkomen aan de slavernij in Egypte, maar onderweg naar het beloofde land blijven de mensen mopperen. Een slangenplaag veroorzaakt dood en verderf onder het volk. God geeft Mozes instructies:
De HEER zei tegen hem: ‘Laat een slang maken en bevestig die op een staak. Iedereen die gebeten is en daarnaar kijkt, blijft in leven.’ (Numeri 4:8)

DE ENIGE REMEDIE

Zoals de slang hoog verheven op een staak moest worden – als symbool van de overwonnen zonde – zo moest ook Jezus, Gods enige Zoon hoog verheven worden aan een kruis. Alle schuld, alle zonde van de mensheid kwam op hem neer. Jezus droeg de straf voor elk mens, omdat wij allemaal gebeten zijn door de zonde. Een ieder die gelooft in de Zoon, ontvangt vergeving - de enige remedie tegen het dodelijke slangengif:

Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden. Over wie in hem gelooft wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam van Gods enige Zoon. (Joh. 3:16-18)

Johannes 3:16 is ongetwijfeld het bekendste bijbelvers. In een paar woorden wordt hier de kern van het evangelie, het goede nieuws, bekendgemaakt! Laat deze woorden – en de woorden van de overige verzen – goed tot je hart doordringen! Hier vertelt Jezus dat hij niet naar de aarde gekomen is om ons te veroordelen en te straffen, maar om ons te REDDEN. Ook als je eigen hart je veroordeelt, mag je 100% vertrouwen op de vergeving die Jezus vanaf het kruis gratis aanbiedt. Als je in het verlossende werk van Jezus gelooft, wordt er geen oordeel meer over je uitgesproken. Dan ben je VRIJ van zonde! Dat is héél goed nieuws, of niet soms!?

ALLES KOMT AAN HET LICHT
Nikodemus, de man die Jezus in het donker opzocht, moet met stijgende verbazing naar Jezus geluisterd hebben. Hij heeft zojuist de bekendste bijbeltekst gehoord in een persoonlijke, nachtelijke toespraak van Jezus. Hij is een bevoorrecht mens… En wij zijn bevoorrechte mensen, omdat dit goede nieuws ook aan ons wordt meegedeeld!

De woorden waarmee Jezus zijn nachtelijke privé-onderricht afsluit, doen denken aan de woorden die we gelezen hebben in het eerste hoofdstuk van Johannes:

Het Woord was in de wereld, de wereld is door hem ontstaan en toch kende de
wereld hem niet. Hij kwam naar wat van hem was, maar wie van hem waren hebben hem niet ontvangen. Wie hem wel ontvingen en in zijn naam geloven, heeft hij het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden. (Joh. 1:10-12)

Ik sta voor de deur en klop aan. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik binnenkomen, en we zullen samen eten, ik met hem en hij met mij. Opb. 3:20

Misschien begrijp je het onderwijs van Jezus niet. Misschien is alles donker om je heen. Misschien is het wel heel erg donker in je hart. Maar ook daar kan Jezus het licht aandoen en grote schoonmaak houden. Vraag Jezus binnen in een eerlijk, persoonlijk gebed. Je hoeft geen moeilijke woorden te gebruiken, het gaat om je hartsgesteldheid. Als je – net als Nikodemus – oprecht op zoek bent naar de waarheid, dan ben je bij Jezus aan het enige juiste adres. Wie oprecht naar hem zoekt, zal hij nooit in het donker laten staan!



Dit is het oordeel: het licht kwam in de wereld en de mensen hielden meer van de duisternis dan van het licht, want hun daden waren slecht. Wie kwaad doet, haat het licht; hij schuwt het licht omdat anders zijn daden bekend worden. Maar wie oprecht handelt zoekt het licht op, zodat zichtbaar wordt dat God werkzaam is in alles wat hij doet.’ (Joh. 3:19-21)
Nikodemus handelde oprecht en zocht het licht op (Jezus is het licht van de wereld!). We komen deze Joodse leraar later nog tegen als hij wel de moed heeft om in het openbaar voor Jezus op te komen (Johannes 7:50-52) en wanneer hij zijn liefde voor Jezus toont door de kruiden te schenken voor de balseming van Jezus (Johannes 19:40). Alles wijst erop dat Nikodemus uiteindelijk in Jezus zijn Messias herkend heeft!

M@IL

26.1.06

9. GROTE SCHOONMAAK [Joh. 2:13-22]

Kort voor Pesach, het Joodse paasfeest, reisde Jezus naar Jeruzalem. Daar trof hij op het tempelplein de handelaars in runderen, schapen en duiven aan, en de
geldwisselaars die daar altijd zaten. Hij maakte een zweep van touw en joeg ze allemaal de tempel uit, met hun schapen en runderen. Hij smeet het geld van de
wisselaars op de grond, gooide hun tafels omver en riep tegen de duivenverkopers: ‘Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!’ Zijn leerlingen dachten aan wat er geschreven staat: ‘De hartstocht voor uw huis zal mij verteren.’ (Johannes 2:13-17)

WAT NOU 'LIEVE' JEZUS?
De kerk heeft Jezus op zoetsappige zondagsschoolplaatjes afgebeeld als een zachtaardige man. Dat is waar: Jezus heeft zich als een mak lam naar de slachtbank laten leiden (Joh. 1:29). Maar dat is slechts één kant van de Messias. In dit gedeelte krijgen we de andere kant te zien: Jezus is óók de Leeuw van Juda (Opb. 5:5). Hier brult deze leeuw van woede en laat hij zijn tanden zien!


In dezelfde tempel waar de 12-jarige Jezus 'kind aan huis' was, houdt een volwassen, sterke, Jezus grote schoonmaak. Met het vanzelfsprekende recht van de oudste zoon, gooit hij de inbrekers de deur uit. Niet bepaald het 'lieve' beeld dat mensen van Jezus hebben, maar wel een beeld dat overeenstemt met wat er in de Psalmen staat: 'De hartstocht voor uw huis heeft mij verteerd' (Psalm 69:10).

HARTSTOCHTELIJK
Hartstocht - passie - dat is een woord dat bij een minnaar hoort. Als een jaloerse minnaar komt Jezus op deze heilige plaats, vlak voor Pesach, orde op zaken stellen. Degenen die van zijn Vaders huis een veemarkt en een rovershol hebben gemaakt, krijgen er flink van langs. Deze mannen, die bang zijn voor de invloed van Jezus (Marcus 11:18) - zien dat zij hun langste tijd hebben gehad.

Wanneer je de evangelieverslagen met elkaar vergelijkt, lijkt het erop dat Jezus aan het begin én aan het eind van zijn optreden de tempel gereinigd heeft. In Johannes wordt deze geschiedenis aan het begin verteld, in Matteüs en Marcus lezen we dat Jezus na zijn intocht in Jeruzalem de tempel reinigt. Het kan ook zo zijn dat de evangelisten in hun verslag een andere volgorde aanhouden.

ERFGENAAM
In Marcus 12 staat hoe Jezus na de tempelreiniging een gelijkenis vertelt over een man die een wijngaard aanlegde, deze verpachtte aan wijnbouwers, waarna hij zelf op reis ging. Na verloop van tijd stuurt hij knechten om de opbrengst van zijn wijngaard op te halen, maar de pachters hebben zich alle rechten toegeëigend en zij mishandelen, vernederen en doden de knechten die de eigenaar zendt. Jezus spreekt hier over de manier waarop de joodse leiders zijn omgegaan met de profeten die God eeuwenlang zond om zijn volk tot de orde te roepen. Maar de leiders namen Gods knechten niet serieus, in tegendeel, zij mishandelden, vernederden en vermoordden hen.

'Ten slotte was alleen nog zijn geliefde zoon over; die stuurde hij als laatste naar hen toe, met de gedachte: Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben. Maar de wijnbouwers zeiden tegen elkaar: "Dat is de erfgenaam. Kom op, laten we hem doden, dan is de erfenis van ons."' (Marcus 12:6,7)
De hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten weten heel goed waar Jezus het over heeft. Maar zij erkennen niet dat zij hier oog in oog staan met de ware erfgenaam, de beloofde Messias. Zij vragen op hoge toon waar Jezus het recht vandaan haalt om zo tekeer te gaan in 'hun' tempel: ‘Met welk teken kunt u bewijzen dat u dit mag doen?’

PROFETISCH ANTWOORD
De leiders van de tempel willen direct een wonderteken van Jezus zien. Hij moet maar eens aantonen dat hij echt de Messias is. Maar Jezus laat zich niet in veleiding brengen en geeft ze een profetisch antwoord dat meer indruk maakt dan een wonderteken:

Jezus antwoordde hun: ‘Breek deze tempel maar af, en ik zal hem in drie dagen weer opbouwen.’ ‘Zesenveertig jaar heeft de bouw van deze tempel geduurd,’ zeiden de Joden, ‘en u wilt hem in drie dagen weer opbouwen?’ Maar hij sprak over de tempel van zijn lichaam. Na zijn opstanding uit de dood herinnerden zijn leerlingen zich dat hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en alles wat Jezus gezegd had. (Johannes 2:18-22)
MEER DAN JONA, MEER DAN SALOMO
Ook bij een andere gelegenheid komen de tempelleiders met deze vraag: ‘Meester, we zouden graag een teken van u zien.’ Jezus antwoordde:

‘Dit is een verdorven en trouweloze generatie. Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van de profeet Jona. Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van een grote vis zat, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het binnenste van de aarde verblijven. Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij hadden zich bekeerd na de prediking van Jona, en hier ziet u iemand die meer is dan Jona! Op de dag van het oordeel zal de koningin van het Zuiden samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij was van het uiteinde van de aarde gekomen om te luisteren naar de wijsheid van Salomo, en hier ziet u iemand die meer is dan Salomo! (Matteüs 12:38-42)
Duidelijker kan Jezus niet zijn. Het teken waarmee hij zal aantonen dat hij werkelijk de beloofde Overwinnaar is, geeft hij bij zijn opstanding uit de dood. Zoals Jona drie dagen in het donker zat, zo zal Jezus drie dagen in het graf verblijven. De inwoners van Nineve bekeerden zich massaal na de prediking van Jona, maar deze toehoorders van Jezus zijn bijna allemaal ziende blind en horende doof.

Als vanzelfsprekend verwijst Jezus ook naar de wijze tempelbouwer koning Salomo. Jezus, de Zoon van God, in wie alle schatten van wijsheid verborgen liggen (Kol. 2:2,3), is nu zelf Gods tempel op aarde! En als die tempel wordt afgebroken, zal Hij deze in drie dagen weer laten verrijzen. Welk teken moet Jezus nog meer geven om overtuigend te bewijzen dat hij werkelijk de beloofde Messias is?

ZELFREINIGEND VERMOGEN
woedend heeft hij huisgehouden
tafels omgekeerd
handel verdreven
het klappen van de zweep geleerd
alle hoeken schoongeveegd
opgeruimd staat netjes

M@IL

19.1.06

8. DE BESTE WIJN VOOR HET LAATST [Joh. 2:6-11]

Nu stonden daar voor het Joodse reinigingsritueel zes stenen watervaten, elk met een inhoud van twee à drie metrete. Jezus zei tegen de bedienden: ‘Vul de vaten met water.’ Ze vulden ze tot de rand. Toen zei hij: ‘Schep er nu wat uit, en breng dat naar de ceremoniemeester.’ Dat deden ze. (Joh. 2:6-8)


TOT AAN DE RAND
Jezus stelt zijn moeder, het bruidspaar en hun feestende gasten niet teleur. Jezus is niet gekomen om de pret te bederven. Hij is gekomen om ons leven en overvloed te geven! (zie Johannes 10:10)

Een bruiloft is een liefdesfeest en in de Psalmen wordt Gods overvloedige liefde al luid bezongen: 'Hoe kostbaar is uw liefde, God! In de schaduw van uw vleugels schuilen de mensen, zij laven zich aan de overvloed van uw huis, u lest hun dorst met een stroom van vreugden, want bij u is de bron van het leven, door úw licht zien wij licht.' (Psalm 36:8-10)

Zo is Jezus! Hij doet geen half werk; hij vult ons hart vanuit de bron van leven. Niet tot we halfvol zijn, maar tot we van liefde en blijdschap overlopen!

En toen de ceremoniemeester het water dat wijn geworden was, proefde – hij wist niet waar die vandaan kwam, maar de bedienden die het water geschept hadden wisten het wel – riep hij de bruidegom en zei tegen hem: ‘Iedereen zet zijn gasten eerst de goede wijn voor en als ze dronken zijn de minder goede. Maar u hebt de beste wijn tot nu bewaard!’ Dit heeft Jezus in Kana, in Galilea, gedaan als eerste wonderteken; hij toonde zo zijn grootheid en zijn leerlingen geloofden in hem. Daarna ging hij naar Kafarnaüm, met zijn moeder, zijn broers en zijn leerlingen, en daar bleven ze een paar dagen. (Joh. 2:9-11)

HET BESTE KOMT NOG
Natuurlijk is het niet 'toevallig' een bruiloft waar Jezus zijn wonderwerk begint. Wanneer je nadenkt over de associaties die dit eerste wonderteken oproept, dan borrelt er van alles naar boven! Jezus, de bron van levend water, heeft ons gezegd dat zijn bloed 'ware drank' is (Joh. 6:55). Hij zei ook: 'Ik ben de ware wijnstok' (Joh. 15:1); 'Blijf in mij, dan blijf ik in jullie' (Joh. 15:4) en 'Blijf in mijn liefde' (Joh. 15:9). Jezus, die zichzelf ook als bruidegom voorstelt, ('Bruiloftsgasten kunnen toch niet treuren zolang de bruidegom bij hen is?' Mat. 9:15), kiest een feestelijke gelegenheid uit voor dit eerste wonderteken.
De woorden 'u hebt de beste wijn tot nu bewaard' geven ook te denken. Jezus geeft ons stromen van levend water - maar als de tijd van het grote bruiloftsfeest gekomen is, zullen we feest vieren en wijn drinken tot in eeuwigheid! Dit is slechts een voorproefje, want... het beste deel komt nog!

Om over na te denken (en vol verlangen naar uit te zien)

Toen hoorde ik iets als een stem van een grote menigte, van geweldige watermassa’s en van krachtige donderslagen zeggen: ‘Halleluja! De Heer, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap op zich genomen. Laten we blij zijn en jubelen, laten we hem de eer geven! Want de bruiloft van het lam is gekomen en zijn bruid staat klaar. Zij mag zich kleden in zuiver, stralend linnen.’ Want dit linnen staat voor al het goede dat gedaan is door de heiligen.
Toen zei hij tegen mij: ‘Schrijf op: “Gelukkig zijn zij die voor het bruiloftsmaal van het lam zijn uitgenodigd.”’ En hij vervolgde: ‘Wat God hier zegt, is betrouwbaar.’ (Openbaring 19:6-9)

M@IL

7. DOE MAAR WAT HIJ JULLIE ZEGT [Joh. 2:1-5]

Op de derde dag was er een bruiloft in Kana, in Galilea. De moeder van Jezus was er, en ook Jezus en zijn leerlingen waren op de bruiloft uitgenodigd. Toen de wijn bijna op was, zei de moeder van Jezus tegen hem: ‘Ze hebben geen wijn meer.’ ‘Wat wilt u van me?’ zei Jezus. ‘Mijn tijd is nog niet gekomen.’ Daarop sprak zijn moeder de bedienden aan: ‘Doe maar wat hij jullie zegt, wat het ook is.’ (Johannes 2:1-5)

PANIEK!
Het zal je maar gebeuren... je viert je bruiloftsfeest en je hebt talrijke gasten op bezoek. Op het hoogtepunt van het feest blijkt ineens dat de wijn bijna op is. Paniek!
Jezus staat tijdens dit bruiloftsfeest aan het begin van zijn publieke optreden. Alle tekenen die hij gaat doen (genezingen, wonderen) zullen plaatsvinden om te onderstrepen dat hij werkelijk de door God gezonden Messias is. Hij gaat niet stunten om de show te stelen. Hij gaat geen wonderen doen om als een soort rondtrekkende tovenaar het publiek te verbazen. Jezus is op deze bijzondere dag een 'gewone' bruiloftsgast. Hij is niet weggebleven omdat hij als redder van de mensheid wel iets beters te doen heeft - nee, hij deelt met alle anderen in de blijdschap van het bruidspaar.

WAT MOET JE DENKEN VAN ZO'N KIND?
Maria weet dat haar zoon niet 'zomaar een jonge man' is. Ze heeft sinds de aankondiging van de bijzondere zwangerschap en alle gebeurtenissen rond de geboorte van haar unieke zoon ongetwijfeld veel meegemaakt. De bijbel zwijgt over de jonge kinderjaren van Jezus en over de periode tussen zijn 12e en 30e levensjaar zijn evenmin details bekend. We lezen alleen dat Jezus op twaalfjarige leeftijd in de tempel achterblijft tijdens het pesachfeest en dat zijn ouders in paniek naar hem op zoek zijn. Uiteindelijk vinden ze hem terug - in de tempel, het huis van zijn Vader - waar anders? Lees even mee:

Allen die hem hoorden stonden versteld van zijn inzicht en zijn antwoorden.
Toen zijn ouders hem zagen, waren ze ontzet, en zijn moeder zei tegen hem: ‘Kind, wat heb je ons aangedaan? Je vader en ik hebben met angst in het hart naar je gezocht.’ Maar hij zei tegen hen: ‘Waarom hebt u naar me gezocht? Wist u niet dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn?’ Maar ze begrepen niet wat hij tegen hen zei. Hij reisde met hen terug naar Nazaret en was hun voortaan gehoorzaam. Zijn moeder sloot alles wat er met hem gebeurd was in haar hart. Jezus groeide verder op en zijn wijsheid nam nog toe. Hij kwam steeds meer in de gunst bij God en de mensen. (Lucas 2:48-52)

Wat moet je denken van zo'n kind? Maria moet vaak vertwijfeld haar hoofd geschud hebben. Hoe reageer je als moeder op een kind dat uitzonderlijk wijs en ongekend goed is? Hoe zorg je ervoor dat hij zonder schade opgroeit in een wereld die bol staat van dwaasheid en eigenliefde? Hoeveel zorgen zul je als moeder hebben over de toekomst van zo'n uniek kind?

BIJZONDER GOED ADVIES
De bijbel zwijgt ook vanaf een bepaald moment over de aardse vader van Jezus: Jozef. We weten niet of Jozef op jonge leeftijd gestorven is - we merken alleen dat hij in de bijbelse verslagen buiten beeld blijft na deze gebeurtenis op het pesachfeest. Ook weten we dat er nog jongere broers uit het huwelijk van Jozef en Maria geboren zijn (de bijbelschrijvers Jacobus en Judas zijn halfbroers van Jezus).

Hoe dan ook, nu is Jezus samen met zijn moeder en met zijn leerlingen te gast op een bruiloftsfeest waar een bijzonder pijnlijke situatie is ontstaan: de wijn is bijna op! Maria heeft inmiddels wel geleerd dat ze met elk probleem bij Jezus terecht kan. Maar wanneer zij rustig en feitelijk meedeelt wat er aan de hand is, krijgt ze - zo op het eerste gehoor - een bits antwoord van haar zoon. Jezus vraagt haar kortaf: 'Wat wilt u van me?' en zegt daarna: 'Mijn tijd is nog niet gekomen'.

Maria moet na het horen van dit antwoord misschien net zo wanhopig gekeken hebben als destijds toen haar twaalfjarige zoon zich verwonderd afvroeg waarom zijn ouders hem niet direct opgezocht hadden in het huis van zijn Vader, de tempel. Wat moet je met zo'n bijzondere zoon? En wat moet je denken van zijn merkwaardige antwoorden?
Maria gaat niet met Jezus in discussie en dringt niet verder bij hem aan. Ze weet waarschijnlijk wel dat Jezus haar, het bruidspaar en hun gasten niet in de kou laat staan. Ze weet dat haar zoon tot uitzonderlijke dingen in staat is en geeft de bedienden een gouden tip: ‘Doe maar wat hij jullie zegt, wat het ook is.’ Ik vind dat vandaag de dag nog altijd een bijzonder goed advies van Maria!

Maar wat bedoelde Jezus met zijn antwoord? Laat gerust een comment achter als je daar een idee over hebt...

M@IL